Na twee uur lag het plein bezaaid met lijken
In augustus 1947 doodden Nederlandse mariniers op het Indonesische eiland Madura 400 tot 600 vrijheidsstrijders en dumpten de lijken. Zelfverdediging, aldus de mariniers. Een reconstructie.
NRC, 15 augustus 2014, tekst: Anne-Lot Hoek, research & fotografie: Marjolein van Pagee
(Met speciale dank aan Aftonun Nuha en Ady Setyawan voor hun medewerking tijdens de research)
Pamekasan, Madura. Documentair fotograaf Marjolein van Pagee, die onderzoek doet naar het optreden van de Nederlandse mariniers op Oost-Java, staat op de plek waar in 1947 tussen de 400 en 600 Indonesische vrijheidsstrijders werden gedood, vlak voor de grote Syuhada-moskee op de aloon-aloon, het centrale plein. Behalve een klein monument met de inscriptie ‘aan hen die hier ooit begraven lagen’ wijst niets meer op de fatale confrontatie tussen Nederlandse militairen en vrijheidsstrijders tijdens de Indonesische dekolonisatie-oorlog.
Dhr. Halli
Op Madura spreekt Van Pagee met getuigen van het drama, om een completer beeld te kunnen schetsen van wat zich daar in de nacht van vrijdag 15 op zaterdag 16 augustus 1947 heeft voltrokken. Veteraan H. Abdul Halik (1929) herinnert zich de aanval op de Nederlanders echter nog levendig. „Onze strijders begonnen al vroegtijdig ‘Allah Akbar’ te roepen toen ze het stadje naderden”, vertelt hij in de voorkamer van zijn huis in de buurt van het centrale plein in Pamekasan. Dat was onverstandig, want zo werd de marinierspost aan de rand van de stad gealarmeerd. Rond drie uur ’s nachts openden de mariniers het vuur op de menigte van een paar duizend mohammedaanse vrijheidsstrijders die met bamboestokken, speren, zwaarden en gekleurde doeken om hun hoofd geknoopt op hun af stormden.
Een andere getuige, de toen vijftienjarige Halli (1932) die uniformen voor de mariniers waste in ruil voor wat brood, werd ’s nachts wakker van het lawaai. „Van een kilometer afstand hoorde ik het gevecht in alle hevigheid losbarsten.” Veteraan Wim Hornman, die als marinier bij de aanval aanwezig was, beschrijft in zijn memoires (W. Hornman, De Geschiedenis van de Mariniersbrigade) dat er ook vrouwen en kinderen bij waren. Een andere Nederlandse veteraan, Karel Poetiray, liet in het boek Pendek van journalist Herman Keppy optekenen dat de Madurezen werkelijk overal vandaan kwamen. „Ze kropen zelfs door de open riolering.” Dat was volgens hem gunstig voor de mariniers. „Want aan de ene kant zette je je Bar (Amerikaans machinegeweer, red.) neer en dan zag je de rook aan de andere kant opstijgen en was die vent naar de klote.”
Veteraan Halik: „Het was een gigantische chaos en er werd vanuit alle richtingen geschoten.” De confrontatie duurde volgens hem amper twee uur. De verliezen aan Indonesische kant waren enorm: de aloon-aloon lag bezaaid met lijken. De mariniers groeven later die dag met een bulldozer een groot gat op de plek voor de moskee waar de lijken – met gedwongen hulp van gevangen gemaakte strijders – in verdwenen. Verschillende lijken zijn eerst verbrand, zoals we op de bij dit artikel niet eerder gepubliceerde foto kunnen zien.
Heldenbegraafplaats Pamekasan Maritiem Digitaal, massagraf 1947 Aloon-aloon (centraal plein) Pamekasan
Bezoek Rutte aan Indonesië
De gebeurtenis bleef in Nederland nagenoeg onbekend tot de Volkskrant in 2008 foto’s van het massagraf publiceerde die actualiteitenprogramma Nieuwsuur eind vorig jaar opnieuw toonde toen premier Rutte Indonesië bezocht. De veteraan die de foto’s in zijn bezit had wilde laten zien dat schokkende beelden van de Indonesische dekolonisatie-oorlog in de media vaak een verkeerde indruk geven: volgens hem hadden de Nederlanders juist geen keus. „Ze kwamen met speren erop af, wat moet je dan?”
Maar waarom de mariniers werden aangevallen en de omstandigheden waaronder dat gebeurde wordt nergens duidelijk. Veteraan Hornman doet de aanval simpel af als een ‘godsdienstdelirium’ van mohammedanen. Volgens de Indonesische historicus Sulaiman Sadik (1935) is dat onjuist: het drama was een direct gevolg van de landing, twee weken eerder, van Nederlandse militairen op Madura. De landing was onderdeel van de Eerste Politionele Actie die Nederland op 21 juli 1947 tegen de jonge republiek Indonesië begon, zogenaamd bedoeld „om de Madurese bevolking te beschermen tegen de vrijheidsstrijders”. Maar de meerderheid van de bevolking zat helemaal niet te wachten op de terugkeer van de Nederlanders, aldus historicus Sadik.
Uit documenten van het Nationaal Archief in Den Haag komt daarnaast een heel ander motief voor de landing naar voren: de mariniers kregen de opdracht „zo snel mogelijk de zout-industrie te clearen en veilig te stellen”. Herman Burgers, oud-jurist en voormalig medewerker bij de Krijgsraad van Batavia, onderschrijft dat. „Op Madura bevond zich de grootste zoutvoorraad van Indonesië, een belangrijke reden voor de bezetting. Ook wilde Nederland een ondergeschikte deelstaat van het eiland maken.” Daar was blijkbaar haast bij want de bezetting vond plaats tijdens een staakt-het-vuren dat door legercommandant generaal Spoor op 4 augustus middernacht was afgekondigd na een oproep van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Maar toch liet Spoor, in strijd met het officiële beleid, nog diezelfde dag een landing op Madura uitvoeren en in de dagen daarna stootten de Nederlanders door naar Pamekasan. Volgens Sadik gebeurde dat met veel geweld. Zo werd het stadje Sampang gebombardeerd. Sadik, die daar toen op familiebezoek was, moest met zijn ouders in een grot schuilen toen de Mustangs, jachtvliegtuigen van het Nederlandse leger, over kwamen vliegen. „Het waren er wel drie.”
Landingsstrand Tlanakan, Zuidkust Madura
Vermeende vrijheidsstrijders werden gearresteerd, gevangengezet en zelfs gemarteld. Marinier Poetiray onderschreef martelpraktijken op het eiland: „Als wij een gevangene hadden, dan kreeg hij op zijn donder.” Tjakra’s, Madurezen die voor het Nederlandse leger werkten, pakten daar, blijkbaar ongehinderd door enig gezag, een zweep bij. „Die slaan rustig het vel van die gevangene zijn lichaam af.”
Het drama kreeg in de weken erna nog een vervolg in de vorm van represailles, zogenaamde ‘zuiveringsacties’. Fotograaf Van Pagee hoort van verschillende Madurezen hoe de mariniers de heuvels introkken op zoek naar overgebleven strijders, waarbij zij de plaatselijke bevolking niet ontzagen.
In een dorpje in de afgelegen heuvels van het gebied Palengaan ontmoet Van Pagee de bejaarde boer Bpak Masruddin, oud-vrijheidsstrijder. „Eerst kwam de artillerie die hier alles plat bombardeerde”, vertelt hij. „Het was een totale verrassing, niet iedereen had de tijd om te vluchten. Er vielen daardoor veel burgerslachtoffers, ook vrouwen en kinderen.” Zo verdween zijn nichtje spoorloos tijdens die aanval. „Daarna kwam de infanterie die alle huizen doorzocht en mensen ondervroeg.”
Moslimscholen
Volgens verschillende getuigen in het gebied bestookten de mariniers vooral moslimscholen om ondergedoken vrijheidsstrijders te arresteren. Ook de 85-jarige boer Suka die in een dorp verderop in de heuvels woont, herinnert zich de komst van de mariniers nog goed. Suka had niet veel met politiek, maar toch pakte hij net als de meeste dorpelingen de bamboestok op uit verdediging. Tijdens een zuiveringsactie werd een van zijn vrienden doodgeschoten. „Ze waren op zoek naar verzetsleider Abdurrachman en omdat mijn vriend Carang daar wel iets van weg had, schoten de mariniers hem per ongeluk dood.”
Opmerkelijk is dat deze zuiveringsacties, die volgens veteraan Hornman tegen ‘grote groepen extremisten’ gericht waren, begonnen op 25 augustus. Want op diezelfde dag was een internationale resolutie aangenomen die Nederland opriep tot een staakt-het-vuren.
Veteraan Poetiray classificeert de aanval van 16 augustus als de grootste die hij meemaakte in zijn vierjarige, bewogen diensttijd. Toch is in de militaire verslagen over de gebeurtenissen weinig terug te vinden. Volgens kolonel der mariniers W.A.J. Roelofsen was er gedurende de gehele periode slechts sprake van „hier en daar wat plaatselijke weerstand”. Alleen de inlichtingendienst (NEFIS) bericht dat er een aanval heeft plaatsgevonden, maar meldt dat er „slechts lichte beschietingen van Nederlandse patrouilles en posten zijn gemeld” met daaropvolgend enkele ‘zuiveringsacties’.
Volgens militair historica en oralhistory-specialist dr. Stef Scagliola (Erasmus Universiteit) is het niet na te gaan waarom er zo weinig over gedocumenteerd is. „Het kan kwijtgeraakt zijn of bewust weggelaten, we weten het niet.” Wat dit verhaal volgens haar vooral laat zien en belangrijk maakt is de totale afwezigheid van de beleving van Indonesiërs in onze geschiedschrijving. „Door die leegte kan er onterecht een beeld ontstaan alsof hun beleving niet erg was, of dat het gewoon niet is gebeurd.”
—
Korte video met getuigenis van Dhr. Masruddin: